This is a reproduction of a library book that was digitized by Google as part of an ongoing effort to preserve the information in books and make it universally accessible.

Google books HE

https://books.google.com

Google

Over dit boek

Dit 1s een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig 1s gescand door Google. Dat doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.

Dit boek 1s zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke domein behoort, 1s een boek dat nooït onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn 1s verlopen. Het kan per land verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeïlijk te verkrijgen zou zijn.

Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de lange reis die het boek heeïft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.

Richtlijnen voor gebruik

Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; w1] bewaren Ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partiyen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op automatisch zoeken.

Verder vragen we u het volgende:

+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciëèle doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden.

+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarb1] u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe- den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en Kunnen u misschien hiermee van dienst zijn.

+ Laat de eigendomsverklaring staan Het ‘“watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het project te geven, en Ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.

+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal 1s. U kunt er niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein 1s voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.

Informatie over Zoeken naar boeken met Google

Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken

op het web vialhttp://books.google.co

EX À

Ù Ln : >

* LEZ .

= 4 PA da CAT .. 4 , n°1 ere + 7e 4 a. ‘E& . LT Che

re…«

de.+ A + 1 , if rate DNA

SET TO CEE 7.)

CRRERNER re

z— te Tir" 4 vd

0 fc . Li « Le - Foly Vie es 12

JræiPée, dJ mel Fa

LATE RO4 A0

TE ea

VA PSN : y

TE En OUT NN TS DDE NE EL D LNNUNYe

CU éd ARE LA ;

Tu LE CC

MAOUBDCICMMIONS

+ Per here : 2 ; A ER ll à AAC 5% L nr FAR « { UTP . :

"DE LA SOCIÉTÉ

RIQUE ET ARCHÉOLOGIQUE

DANS

y » y .

“LE DUCHÉ DE LIMBOURG.

< Ci

; Le 7e

"*

tnnn hit ranriinnnntnthors

._ NOUVELLE SÉRIE.

.

Tome V-

ee > D ET ES ARS LL cr M D a Nr s'À Vis unita major. 32

nm Rnb mnt ninn

LS MAESTRICHT, - Typographie du » CourRIER DE La MEuse

a

Er 1889.

——

Rs. LAS 1 L a) RER L -] 2 À Le = D.

Les Re PR DT RE. M SR re Rire

PUR ef CIC ER À ul

.

> LA) La ; DT F4 ed ve sm . 7” + +

Ge » © #5

(pfzisog) NASSUAIN NVA SIGLSOO

ms. Oo

———

RSS D Ts

_ En FE Let

t is à = RTE 4 A Ve HOME EE eV TT 2 : À ET) PET (PS f ; { | A VAN AREA SITE SE ï ll |

Qi (ll ET, (Es

ni ii

nan

ne JE Il

EL

{ mn

ST al = PAL IS on ST ST

Ge 06 Fe

CT sus ef

d ns AU ! He } y Nu]

ET

OT]

je TL HIT NL] AIT

: v L Ogg | LL HIT MES ee | FT 4 S “ji MR CMORT in 7 = TE

PLIS

LE

PTE == RLESS

D ———

qU

PUBLICATIONS

DE LA SOCIÉTÉ

HISTORIQUE ET ARCHÉOLOGIQUE

DANS

LE DUCHE DE LIMBOURG

senooseeeosursstesscesoeses

LIRREEEETENEE EE EEE TENTE ITS

Tome V-

EEE EEE EE EEE EEE ET ET ETES

RL LE LE LE LE EEE EEE EEE RENTE TETE ET TETE

MAESTRICHT, Typographie du » CourRRiER DE LA Meuse”.

STE NTI Re PET Q, Frs4: NA ET A NS JE PE Ji ji Vi

da

, | Ad ÉRNTIERE PCT ETS its

Boknopte Geschiodenis

der

Frocestdi] van Moerssen.

cn > Gn——

VOOR WOOR ID.

RTE

Op een afstand van ongeveer een uur ten noorden van Maastricht, bevindt zich het uitgestrekte dorp Meerssen, waarvan de kom, in een aangenaam dal op den oever der snelvlietende Geul gelegen is. Dit riviertJe is niet alleen bekend wegens de smakelijke forellen die het oplevert, maar ook, in minder gunstigen zin, wegens de herhaaldelijke overstroomingen, die het door zijne snelheïd en eene wispelturigheid, welke men bij grootere rivieren niet licht zal aantreffen, veroorzaakt, In oude tijden was Meerssen eene voorname plaats, die in vele geschiedboeken vermeldt wordt; nu heeft het veel van zijn ouden luister verloren; de reiziger die met den trein voorbij snelt en den conducteur het op zijn Fransch uitgesproken, Mersenne hoort uitgal- men, Zal niet op de gedachte komen, dat dit landelijk dorp, de plaats is, waaryan hij in zijne studiejaren heeft hooren verklaren, dat er tractaten werden gesloten en koningrijken verdeeld. Alleen de kerk, een monument van grootsche vormen, herinnert aan dat roemrijk verleden. Het overige is verdwenen en Meerssen is op den dag van . heden een Limburgsch dorp, zoo als er vele zijn.

Het verleden van deze plaats en meer in het bizonder de kerk en de proostdij naast die kerk gelegen, zullen net onderwerp wezen van de bladzijden die hier volgen.

Onze mededeelingen zijn niet zeer talrijk. Het weinige wat wij verspreid in boeken aantroffen, zullen wij aan den voet der bladzijden bekend maken. Drie kleine verhandelingen over enkele punten der geschiedenis van dit merkwaardig gesticht zijn ons bekend. Wijlen

D

Mgr de Ram schreef in de verslagen der Belgische Akademie eene : Notice sur les chartes relatives à la prévôté de Merssen et sur un sceau de l'empereur Fréderic Barberousse. Deel XIX. __ De heer Alex. Schaepkens schreef een opstel getiteld : Cartulaires de la prévôle de Meerssen, hetwelk wij in deel I p. 185—158 der Publ. etc. du Limb. aantreffen, en eindelijk verscheen een opstel van vier bladzijden, getiteld: Aanteekening over Meerssen in de Korte Schets der geschiedenis van het land van Valkenburg, door G. C. Ubaghs.

Ook de ongedrukte bescheiden zijn niet menigvuldig; een doorloo- pend archief der proostdij van Meerssen is ons niet bekend. In het staatsarchief te Brussel zijn een groot getal perkamenten en papieren aanwezig, die bij gelegenheid van de opheffing van de abdij, zijn in beslag genomen. Wij troffen er onder anderen een klein cartularium op papier, maar wij gelooven niet dat dit archief een zamenhangend geheel vormt.

In het Rijksarchief te Maastricht bevinden zich een aantal gicht- en schepenregisters waarvan het oudste in 1675 begint, voorts een register met pachtbrieven der proostdij, een register met allerhände perkamen- ten en en cartularium op papier hetwelk in 1884 ten voordeele van het archief werd aangekocht.

In het bisschoppelijk archief van Roermond bevinden zich eenige stukken over de vereeniging der proostdij met de dotatie van den bis- schop, ingevolge eene bul van den Paus Pius IV uit 1561, en overhet pensioon, hetwelk de bisschoppen in lateren tijd uit de inkomsten dezer proostdij trokken.

Wat over Meerssen in de archieven der stad Reims bewaard wordt, is ons niet bekend.

Uit een brief van J. L. Aussems, pastoor te Meerssen, geschreven . aan den bisschop van Roermond, onder dagteekeningvan 24 Februari 1802, blijkt, dat de archieven, die met zorg in de proostdij van Meers- sen bewaard werden, na de confiscatie door den Jaatsten proost, den Heer Debouille, waren woggevoerd en elders verborgen. De pastoor verhaalt, dat hij den proost reeds over een maand had geschreven, . om te weten waar die stukken gebleven zijn, maar dat hij ne geen antwoord heeft bekomen.

Deze armoede aan bronnen over een der oudste kloosters van ons vaderland, hoeft ons aangespoord om eenige oude onuitgegeven stuk-

=

ken, al zijn er ook bij van minder gewicht, hier als bijlagen uit Le geven. Wij dachten : daar waar het voorname, het groote ontbreekt kan soms het kleine, het mindere, dienst doen en nuttig zijn.

Maastricht, 20 Juni 1888. Jos. HABETS.

PR, D

_ De proostdif van MDeerssen.

$ L. OUDSTE BESCHEIDEN OVER MEERSSEN.

Meerssen komt in de oudste bescheiden, die in de Latijnsche taal geschreven zijn, onder den naam van Marsana, Marsena, Marna en Marsna voor, namen die het misschien sedert de eerste eeuwen van het Christendom heeft gedragen, want deze plaats was bij de oude Romei- nen reeds bekend en door allerlei lieden uit hun midden bewoond. Men verhaalt zelfs dat Meerssen zou gesticht zijn geworden door de Marsati, eene oude bovolking uit Noord-Nederland (1) en dat er een tempel van Mars zou gestaan hebben; maar wij zijn van gevoelen dat deze vermoe- dens ontspruiten uit de toevallige gelijkluidendheïd der benamingen en op geen andere vertrouwbare gronden steunen (2).

Dat er evenwel Romeinen gevestigd zijn geweest en wel gedurende verscheidene geslachten, bewijst de aanwezigheid van talrijke grondvesten van Romeinsche gebouwen die bij de kerk en in den omtrek gevonden zijn. Deze gebouwen lagen langs de Romeinsche heerbaan van Tongeren over Maastricht naar Heerlen (Coriovallum) en Gulik (Juliacum). Gemelde weg liep te Maastricht, door middel eener vaste brug, over de Maas en vormde te Meerssen, waar hij meersch- en broek- gronden moest doorloopen en de Geul overschrijden, eenen elleboog die zich naar het dal der Geul toekeerde en den rechter oever dezer rivier tot aan Valkenburg, op eene zekere hoogte volgde, om zich dan met een nieuwen boog over de bergen, in de richting van Klimmen, naar Heerlen te wenden.

Te Marsana bezaten de Romeinen verscheidene jJandgoederen, waar- van wij alleen die zullen bespreken, welke in of bij den kom van het dorp zijn gelegen, en die wij in der tijd hebben opgedolven. Tusschen Meerssen en Bunde ongeveer halfweg bevinden zich overblijfsels van twee Romeiïnsche gebouwen, ter plaatse genaamd De Puisteeg. Het eene heeft gelegen in den akker langs den weg naar Bunde en het

(1) Menso Alting. Geographia antiqua p.94.

(2) Eug. Gens aangehaald in Publ. etc. du Limb. Il, p. 209. De Romaansche vorm Marna, Marsna, Marsana en Marsena komt van hot verdorven Latijnseh woord marescus of mara (zie Littré op het woord Marais) terwijl het nederdietsche Meerssen van Meersch afkomt. (Zie Kiliaan in voce meersch). Beide beteekenen een mocras of natte plants waar het water eon slechten uitwog vindt.

ue

ander eenige passen verder naar den kant van Maastricht in een boschje met struikhout beplant. Wiïj hebben deze grondvesten in het jaar 1865 geconstateerd maar niet onderzocht (1). Verder hebben wij in de Steenkuil langs dienzelfden weg en op denzelfden kant van dien weg, dicht bij de eerste huizen van Meerssen, Romeïinsche daktogels en pot- scherven ontdekt, afkomstig van eene derde Romeinsche huisplaats (2). Ten Oosten, even buiten het dorp, langs den rijksweg die naar Valkenburg leidt en niets unders is dan de herstelde Romeinsche heer- baan, hebben wij in 1865—1866 de belangrijke villa Herkenbergh opgedolven en onderzocht. De uitkomst van dit naauwkeurig onder- zoek vindt men. beschreven in de Publications de la Soc. d'hist. et archéologie du Limbourg, deel VIT p. 379. Deze merkwaardige villa _ was zeer uitgestrekt en schijnt aan eenen zeer bemiddelden landheer behoord te hebben. Het front der gebouwen, die wel door een honderdtal personen konden bewoond worden, was ongeveer 50 meter lang. Men trof er badtoestellen met marmer en beeldhouwerk versierd ; een prachtig kapiteel in Corintischen stijl onderschraagde het dak. De keuken en de eetzaal waren veelkleurig beschilderd en voorzien van fijn aarden vaatwerk en keurige drinkschalen ; men at er niet alleen ossen- varkens- en schapenvleesch, maar ook hazen, patrijzen, kippen, everzwijnen, ree- en hertenvleesch. Zelfs ontzeide men zich de weelde niet van zich op oesters te vergasten, wier smaak verhoogd werd door wijnen, die men gewis uit [talië en Gailië liet komen, want de druif die misschien ook toen reeds tegen over de villa op den Oversten- Herkenberg geteeld werd, was zuur en slecht. De bewoners waren _zeer ontwikkelde lieden. Verscheidene hunner z00 niet allen kon- den lezen en schrijven. De vrouwen en meiïsjes maakten gebruik van reukdoosjes en droegen armbanden, oorringen, haarnaalden en juweelen; de mannen beminden de jacht en het dobbelspel ; de kinderen droegen amuletten. De geheele omgeving, waarin zij zich bevonden, duidt op eene ver gevorderde ontwikkeling en groote beschaving. Deze gebouwen schijnen gedurende de eerste invallen der barbaren verwoest te zijn; zij gingen door brand, op het einde der tweede eeuw onzer jaartelling, te gronde. In het dorp zelf van Meerssen zijn tot HQE maar Weee over.

(1) Publ. ete. du Limb. I, p. 211. (2) Publ. ete. du Limb. XVIII, p. 141,

Tr Peas TRS x se D. |

et he LEE este TE go fi tnt

AR

blijfsels uit het Romeinsche tijdperk aan het licht gekomen. De reden daarvan schrijven wij toe aan de omstandigheid dat er de woningen, gelijk in de steden, dicht bij elkander gebouwd zijn en de grond er te dikwijls is omgewoeld, zoodat het zoeken daar moeielijker valt dan eldrs. Enkel ter plaatse, waar zich vroeger het afgebroken gedeelte der oude proostdij bevond, is het ons in 1867 gelukt, met medehulp van onzen vriend, den Heer Baron Rudolf de Lamberts de Cortenbach, die toen de proostdij bewoonde, te zoeken en te vinden. Naast de fondeering van den afgebroken kerktoren ontdekten wij Romeinsch metselwerk, fragmente: van platte en gebogen daktegels en talrijke potscherven: wel een bewijs dat dâär, ten tijde der Romeïinen, een gebouw heeft gestaan. Verder in de tuinen vonden wij wel Romein- sche tegels en potscherven maar geen metselwerk, waarvan de Ro- meinsche herkomst met zekerheïd kon geconstateerd worden.

Men weet dat de Romeinen na de uitroeiing der Eburonen door Cesar, hier te lande eene kolonie Sunici, die zÿj uit Germaniëé had- den ontboden, hebben geplaatst. Deze koionie strekte zich uit tusschen Maastricht en Aken en besloeg ongeveer hetzelfde gebied als de voor- malige landen van Overmaas en de nieuwe bewoners, die grootendeels de Romeinsche zeden aannamen, bouwden, zoo niet geheel, dan toch ten deele, hunne huizen met steenen uit de mergelgroeven van Val- kenburg, Meerssen, Houthem, Berg, Geulhem, Bemelen, Gronsfeld of Maastricht.

Onze mergel is een steensoort van ouds bekend, want Plinius bespreekt denzelven met de volgende woorden: In Belgica provincia candidum lapidem serra, qua lignum faciliusque etiam, secant (1). Aïhoewel nu ons gewest niet tot de eigenlijke provincia Belgica, in engen zin, maar wel tot de Gallia Belgica behoorde, is het evenwel mogelijk dat de Romeinsche schrijver de groeven uit den omtrek van Maastricht heeft op het oog gehad, zoo als wij elders hebben aange- toond. Ook de bewoners van Meerssen, die in het land der Sunici ge- vestig.l waren, hebben zich bijna uitsluitend van deze steensoort als bouwmateriaal bediend. Al hunne huizen en gebouwen, waarvan men de grondvesten heeft teruggevonden, werden daaruit gebouwd, en

(1) Plinius Hist. nat. 36° Bock, 44 hoofdstuk. Het overige van dezen volzin hceft betrekking op den leisteen, ook een Belgisch product. Zie daarover : Bijdragen en mededeelingen der Nederlandsche Akademie, jaargang 1888, 3de Reeks, Deel V.

= 10 =

het is best mogelijk, dat de Romeinsche woning, die later onder den naam van proostdij voorkomt, oorspronkelijk een openbaar gebouw is geweest, dat zich bevond langs de heerbaan bij den overgang der Geul en bij het groot moeras of broek, hetwelk destijds tusschen de Seul en de Maasbrug was gelegen en door Tacitus als zich. ,in angustis bevindende wordt aangeduid (1).

Wij vermoeden zulks, omdat in den regel, hier te lande, de Ro: meinsche staatseigendommen zich gedurende het Frankisch tijdperk in handen van den fiscus der Frankische koningen bevonden. Zoo is de Maasbrug te Maastricht, die met den heerweg een Romeinsch domein was, in bezit der Frankische Koningen en der Duitsche Keizers ge- bleven. Ook de latere proostdij van Meersson, was eenmaal eene Frankische villa der Karo!ingers.

In het jaar 847, in de maand Februari, werd ,secus municipium Trejectum, in Joco, qui dicitur Marsna ”, een capitularium geteekend, waarbij de drie broeders, Keizer Lotharius I, Lodewijk, Koning van Duitschland en Karel de Kale, Koniog van Frankrijk elkander den vrede belooven en zich vereenigen om gezamenderhand hunne vijan- den, de Noormannen te wederstaan (2). In een handvest van Karel den Kale uit hetzelfde jaar wordt deze plaats eene villa genoemd (3) en in de annalen van St. Bertin, op het jaar 851, een palatium. Er bestond dus te Meerssen een Koninklijk paleis of palts, waar de vorsten en koningen van tijd tot tijd hun intrek namen. Zulke landgoederen met of zonder vorstelijke residentie trof men ook te Herstal, Theux, St. Martens-Voeren, Elsloo, Neufchâteau, Mesch en elders aan. Dat de koninklijke Palts of residentie van Meerssen daar gelegen was, waar vroeger Romeinsche gebouwen stonden en later de bekende proostdij werd aangelegd, blijkt ten duidelijkste uit de schenkingsbrieven van koningin Gerberga, die wij later zullen bespreken. Dit is niet alleen 6ns gevoelen maar ook dat van den geleerden schrijver der , Histoire du Limbourg” pastoor Ernst, een man die met de geschiedenis onzer geweston uitstekend bekend was (4).

In 851 vergaderden de drie vorstolijke gebroeders nogmaals te

(1) Tacitus Hist. IV, 66 en Publ. etc. du Limb. XVIII p. 71-74.

(2) MirϾus Codex don. piarum p. 59. Baluzius Capitularia II p. 41, Van Mieris Charterboek van Holland I, 14.

(3) Grandidier, Hist. eccl. de Strasbourg. Deel IT, p. 228.

(4) Ernst, Hist, du Limb. I, p. 327.

te mm = ne =

11

Meerssen : , secus municipium Trejectum, penes locum qui dicitur Marsna, iterum convenerunt ”. Zij besloten toen de vroegere oneenig- heden te vergeten en het oude tractaat van vrede te handhaven (1). In de Annales Fuldenses wordt Meerssen op het jaar 870 genoemd : , locus qui dicitur Marsana juxta Mosam (2). | _In de streek tusschen Meerssen en Herstal, hoogst waarschinlijk ter plaatse, waar zich nu het kasteel van Eïjsden bevindt, had ,,in procuspide super fluvium Mosam den 8 Augustus 870, na den dood van Lotharius IT, eene verdeeling van het Rijk plaats. Op de plaats der verdeeling schijnt toen geene , villa regia gestaan te hebben, groot genoeg om de twee erfgenamen mot hun talrijk govolg te her- bergen, want koning Lodewijk nam zijn intrek in het paleis te Meerssen en zijn broeder Karel, te Herstal. Karel bekwam toen het westelijk gedeelte van het rijk, waaronder zich ons gewest, dat toen de Maasgouw

_ heette, bevond (8). Beïde vorsten bleven niet lang in bezit dezer erfenis;

Lodewijk stierf in 876 en Karel in 877.

Hunne opvolgers Lodewijk de Stamelaar, zoon van Karel den Kale en Lodewijk van Saksen, zoon van Lodewijk den Duitscher, oneenig zijnde over de erfenis van Lotharingen, hielden eene samenkomst te Meerssen en bij die gelegenheid schonk koning Lodewijk, door een charter van 18 Sept. 878, eenige tolvrijheden aan Frederik, abt van de abdij Morbach in Duitschland.. Deze akte werd geteekend : , Actum Marsa (Marsna) in colloquio duorum fratrum, in Dei nomine feliciter (4). Deze samenkomst schijnt lang te hebben geduurd, want eenige weken later, den 1 Nov. 878, begaven zij zich naar de villa regia Voeren (5) en vernieuwden het verbond, hetwelk hun beider vaders in vroegere jaren gesloten hadden (6).

Meerssen bleef intusschen in het bezit dor koningen van Lotharin- gen, die over onze gewesten bleven regeeren, en onderging, tijdens de

(1) Pertz, Monumenta, Scriptores I, p. 445 en Balluzius, Capitularia IT, p. 45.

(2) Dom Bouquet, VII p. 67, 198 en 603.

(3) Miræus, Op. dipl. I, 28,

(4) Dom Bouquet : Recueil des Historiens de France IX, p. 329. Het is opvallend dat zich de twee neven hier » fratres ”” noemen. Misschien moet dit charter op het jaar 870 gebracht worden.

(5) Wellicht St, Martensvoeren, waar zich tot op het einde der vorige eeuw, een kapittel van Kanoniken bevond, waarvan de Keiïzcr en later de Koning van Spanje de vergeving had. Zie : Maasgouw van 1886 p. 69.

(6) Balluzius, Capituleria If, 277.

19

invallen der Noormannen, het lot van Tongeren, Maastricht en Voeren: het werd verbrand en verwoest (1).

Arnold van Carinthië in 896 Duitsch Keiïizer geworden schonk de kroon van Lotharingen aan zijnen natuurlijken zoon Swentibold. Maar na den dood van Arnold, voorgevallen in 898, boden de grooten des Rijks, over Swentibold misnoegd, den troon aan Lodewijk het kind, die thans zevon jaren oud en Koning van Duitschland was. Swentibold zine kroon willende behouden, nam de wapens tegen zijne vijanden op en liet het leven, den 18 Augustus 900, in een gevecht dat bi Born aan de Maas plaats had. Hij werd te Susteren, waar zijne dochters Benedicta en Cecilia de hul hadden aangenomen, begraven. De jonge Lodewijk kwam nu in het bezit van Lotharingen, en daar hij in 911 kinderloos overleed, volgde hem Karel de eenvoudige, Koning van Frankrijk op. Deze schonk nu Lotharingen, met den titel van hertog, eerst aan Renier, graaf van enegouwen en daarna aan diens zoon Giselbert, een heerschzuchtig vorst, die zijn zetel vestigde te Maastricht en steeds in twisten leefde. Aanvankelijk hield Giselbert de partij van Karel den eenvoudige, Koning van Frankrijk, die hem Lotharingen had opgedragen, maar -verzette zich weldra tegen den Ko- ning, die hem daarop in eene verscharsing te Herberich (Harburg), ter plaatse waar destijds de Geul en de Maas een schiereiland vormden, tegenover Hartelstoyn, kwam belegeren (2). Giselbert werd overwonnen, maar wist te ontsnappen daar hij zich langs den muur der vesting liet glijden en daarna over de rivier zwom. Met twee zijner aanhan- gers trok hij over den Rijn en begaf zich naar Hendrik, hertog van Saksen, zijn schoonvader, die hem met den Franschen Koning verzoen- de. Giselbert kreeg nu in het jaar 922 zijne oude bezittingen terug en daaronder volgens den kronijkschrijver Richer, de plaatsen: Maas- tricht, Jupille, Herstal, Meerssen, (Marsna), Lith in Noordbrabant en Chevremont bij Luik (3).

Nadat Koning Karel de Eenvoudige was afgezet, werd Lotharingen aan den schepter onderworpen van Hendrik I, bijgenaamd den Vogelaar, Koning van Germaniëé, die Giselbert in het bestuur dezer provincie

———————

() H. Welters, De Nourmannen te Elslov, in de Publ. ete, du Limb. X, p. 362.

(2) Zie mijn opstel over de Veste Harburg bij Reekhcim, in de Dietsche Warande, deel VIIT, p. 68. |

(3) Richeri: Histor. libri quatuor, uitgave van Pertz, p. 33.

bevestigde en hem in 929 zijne dochter Gerberga ten huwelijk Schonk (1). | |

Giselbert sneuvelde in een slag bij Andernach, aan den Rijn, in het jaar 939 en zijne weduwe hertrouwde kort daarop met Lodewijk van Overzee, Koning van Frankrijk. Het was in hare hoedanigheïid van Koningin, dat zij in het begin des jaars te Herten bij Roermond ver- toefende, de proostdij van Meerssen stichtte, begiftigde en aan de abdij van St. Remigius te Rheims schonk,

Deze schenking willen wij hier uitvoerig bespreken, omdat zij, om Zoo te zeggen, den grondslag vormt, waarop het overige van ons op: stel rust,.

$ IT. GERBERGA, KONINGIN VAN FRANKRIK, SCHENKT DEN PALTS VAN MEERSSEN AAN DE ABDIJ VAN DEN H. REMIGIUS TE REIMS.

De abdij van Reims was een der beroemdste Benedictijnerkloosters van Frankrijk. Zij werd gesticht in 590 naast het graf van den H. Remigius, die in 533 als bisschop dier stad gestorven is, en wiens heilige overblijfsels in 1049, op last van Paus Leo IX uit eene nabu- rige kapel naar de kerk der monniken werden overgebracht. De Pausen, Joannes XIII en Innocentius IV, schonken aan deze abdij den eeretitel van archimonasterium en de Koningen van Frankrijk namen niet alleen dit gesticht onder hunne hooge bescherming, maar _ verrijkten hetzelve tevens met vorstelijke geschenken. Eene der voor- naamste, en voor ons buiten kijf de belangrijkste, is die van Koningin Gerberga uit 939 (2). | |

Deze had het Koninklijk erf van Meerssen van haren eersten man Griselbert tot huwelijksgift ontvangen, aan wien Karel de Eenvoudige het had afgestaan. De stichtingsbrieven noemen dit goed een prædium (een landgoed) of een alodium (een vrijgoed), toegewijd aan den H. Petrus. Zulke toewijding van koninklijke residentiën moet ons niet verwonderen, want de Keïzers en Koningen bezaten bijna overal op hunne villa’s eene kerk of paltskapel (capella palatii), waaraan geestelijken en soms geheele kapittels verbonden waren. Wij herin- neren hier alleen aan de cella van Susteren, die door Pipijn aan den

(1) Art de vérifier les dates p. 630. (2) Migne, Dictionnaire des Abbayes, p. 667.

AE

H. Willibrord werd geschonken en aan de villa St. Martensvoeren wier kapittel tot op het einde der vorige eeuw is blijven voortbestaan. Te Meerssen was ten tijde van Gerberga eene dergelijke paltskapel met kapittel aanwezig, toegewijd aan den H. Petrus, die nu aan de monniken van Reims werd overgedragen en tot in de twaalfde eeuw

_bestaan bleef,

Wat aanleiding gaf tot deze overdracht wordt in het charter volgen- derwijs vermeld : Te Reims bevindt zich een klooster toegewijd aan den H. Remigius, den doorluchtigen loeraar en apostel der Franken. Gerberga’s wensch is, dat deze instelling bloeie en door de aanwinst van talrijke goederen moge welvaren. Om tot dit doel te geraken heeñt zij verlof gevraagd aan haren broeder den Keïzer van Duitschland Otto I en de zaak in handen gegeven van graaf Arnulf, haren ge- trouwen voogd, die tevens belast is met de investituur.

Het eigenlijk præœdium van den H. Petrus te Meerssen, dat nu werd

_ weggeschonken, bestond : uit het landgoed Meersson met alles wat er

bij behoorde, te weten Cluma en Litla en de aanklevigheden van Hertra en Angeledura met hun toebehooren en allerhande andere inkomsten, die vroeger uit den fiscus aan den landheer, als tafelgoed, betaald werden: , suporadditis rebus aliis, quæcumque ex ipso fisco in jus dominicum jam olim devenerant ”. Wij zijn van gevoelen dat de latere proostdi] hare heerlijke rechten over Meerssen, Klimmen, Lith, Herten en Angledura aan deze laatste dispositie van den stichtings- brief ontleende. (Zie Bijlage 1). |

Bij deze schenking evenwel moet niet gerekend worden de nona, eene soort tiende, welke de Munsterkerk van Aken toen reeds te Meerssen bezat en haar den 4 Juli 980 door Keïzer Hendrik was geschonken (1). Later zullen wij zien dat de abt Peter van Reims in 1220 een accoord aangaat met het Munster te Aken betrekkelijk do uitbetaling dezer nona. |

In de meeste plaatsen hierboven genoemd, of in hunnen omtrek, bezat de abdij van Reims, reeds véér de schenking van Gerberga cijnsen en renten. Uit het oudste polypticum of gedenkboek dezer abdij, opgesteld omtrent het jaar 847 onder het episcopaat van bisschop

(1) Door Keïizer Hendrik I, werd ook bij die gelegenheid de nona der villae Reok-

hem, Elsloo, Herstal, Sprimont enz. aan de Kerk van ©. L. Vrouw te Aken wegge- schonken. Zie Quix, Gesch. der Stadt Aachen. Codex Dipl. p. 8 en 9.

15

Hincmar, blijkt, dat toen reeds het klooster cijnsen en ander inkom- Sten bozat te Marsna, Schina, Becha, Schimorta, Litta, Angeledura, Retinis etc. (1) Bemerken wij hier in het voorbijgaan, dat wij geene redenen vinden om aan de echtheïd van deze plaats van het polypticum te twijfelen en dat er aan eene latere interpollatie niet met grond kan gedacht worden. Wij hebben hier met twee afzonderlijke lijsten van goederen te doen; met die namelijk, welke het polypticum ons ver- strekt en met die, welke wij in het schenkingsdiploom van 968, aantreffen. De reden waarom Gerberga juist Meerssen en geen ander landgoed, meer in de buurt van Reims gelegen, wegschonk, was dan 00k wellicht omdat de abdij van Reims reeds aanmerkelijke goederen in de Maasgouw had, die in de nabijheid der bezittingen van den koninklijken palts van Meerssen gelegen waren. Bijgevolg zal de schen- king van Gerberga voor de monniken van Reims eone zeer gewenschte zijn geweest, ja meer gewenscht zelfs dan zulks gewoonlijk gebeurde, want zij vermeerderde hier te lande aanmerkelijk hunne eigendommen.

Wat er ook van zij, kort na de schenking van 968 was de toe- stand der eigendommen der proostdij van Meerssen als volgt:

1. Marsna is het oude koninklijke landgoed Meerssen, hetwelk in de schenkingsbrieven een prœdium, land- of een alodium of vrijgoed wordt genoemd. Dit vrijgoed was nog al uitgestrekt : , habens mansos : LXXXII cum terris videlicet cultis et incultis, silvis, pratis, vineis ob pascuis, campis, molendinis, aquis, aquarumque decursibus, exitibus et regressibus ”. oppervlakte der goederen van de proostdij door Gerberga geschonken, bedroegen dus 82 mansi, eene zekere maat, die volgens tijd en plaats in grootte verschilde, zoodat zich het woord mansus niet juist verklaren laat. Volgens Papias is een mansus twaalf morgen (jugera), doch volgens Hincmar 12 bunders groot. (Op het laatst der vorige eeuw bezat de proostdij te Meerssen, ongeveer 200 bunders). Deze schenking bevatte verder bebouwde en onbebouwde landeriïjen, voorts bosschen, weiden, wijnbergen en besloten akkers, molens, rechten op het water der Geul en op deszelfs stroomgebied, het recht van uitgang en toegang, enz.

De proostdij bezat twee molens te Meerssen, eene gelegen op den oever der Geul, in de buurt van het klooster en de andere genaamd

| @) Guérard, Polyptique de l’abbaye de Saint-Remy, de Reims p. 108.

> 10

de Kruismolen te Rothem (1). Dat in dit schenkingsdiploma van wijn- bergen wordt gesproken mag den lezer wel verwonderen, maar wi bemerken dat destijds, en ook nog later tot in de XVIde eeuw, in onze provincie veel wijn werd gebouwd. Wii kennen in het oude kerspel Meerssen geene plaatsen beter geeigend voor de kultuur der druiven dan de Wingartsberg onder Ulestraten en het bovengedeelte van den Herkenberg, ten oosten van Meerssen, naar den kant van Raer. Däär zullen de wijnbergen wel gelegen hebben, waarvan onze stichtingsbrief spreekt, want dâär zou ook nog heden de wijndruïf bij voorkeur gedijen (2).

, De proost van Meerssen was””—z0oals Bachiene verhaalt (8) , zoo veel als de ambachtsheer van het dorp, die er een proostschout aan- Stelde, voor wien alle akten van realisatie moesten verleden worden. Hij bezat daar en daaromstreeks vele tionden en had ingevolge het jus personatus dat is het recht van benoeming der pastoors niet alleen te Meerssen zelf, maar ook van de omliggende parochiën: Klimmen, Schimmert, Hulsberg, Houthem, Ambij en Bunde, gelijk 00k te Schin-op-Geul”. Zoover Bachiene ; wij bemerken daarop, dat al deze rechten, zelfs die der tiende en van het patronaat over de kerken van Meerssen, Klimmen en Schin op-Geul uit de schenkings- brieven voortvloeien. Wat de dorpen Houthem, Hulsberg, Ambiïj en Bunde betreft, deze waren. in 968 nog geene parochiën en zijn eerst later als filiaalkerken, onder het patronaat van den proost gekomen.

2. Cluma of Klimmen bij Valkenburg. Deze plaats wordt in het polypticum van 847 niet genoemd en is bijgevolg door den schenkings- brief van 968 eene geheel nieuwe aanwinst geworden voor de proostdii. De proost van Meerssen benoemde er den pastoor, trok de tiende en was gehouden tot het leveren der tiendeklok en het repareeren der kerk ; ook bezat hij er vele gronden. Onder de parochie Klimmen be- hoorde, als filiaalkerk, het naburige Hulsberg.

(1) De Kruismolen, nu een landgoed toebehoorende aan den Heer Louis Regout, Lid der Eerste Kamer der Staten-Gencraal, wordt sedert cenigen tijd ook wel eens Kruisdonk genoemd. Wij bemerken dat ‘het woord donk, als plaatsnaam, alleen in het voormalig Geldersch en het Brabandsch gedeelte van ons vaderland, maar nooit in de’ voormalige landen van Overmaas, voorkomt. Deze naamsverandering van Kruismolen in Kruisdonk dient dus vermeld te worden, opdat onze gelcerde etymologisten niet op het dwaalspoor worden gebracht en er aanleiding tot vergissing worde gegeven.

(2) Zie ons opstel : De Wijnbouw in Limburg in Publ. etc. du Limb. III, p. 384,

(3) Vaderl. Geogr. V, p. 1043.

= 17 =

8. Schinna of Schin-op-Geul, is eene aloude parochie, die reeds in 847 als eone plaats wordt genoemd, waar de abdij van St. Remigius te Reïms bezittingen had. Onder de dorpen, die Gerberga in 968 schonk, komt Schin niet voor. De proost van Meerssen benoemde er den pas- toor, trok de tiende en was verplicht de kerk te onderhouden. Ondet deze parochie ressorteerde oorspronkelijk het nabijgelegen stadje Val- kenburg, dat bij brieven van 5 Dec. 1281 daarvan werd gescheiden en tot zelfstandige parochie verheven. (Bijlage 13).

4. Becha of Beek. Ook deze plaats wordt niet genoemd in de ion- datiebrieven van Gerberga, maar was reeds in 847 een dorp, waar de abdij van Reims rechten bezat. Het patronaat en de tiende der kerk van Beek behoorden sedert het jaar 1252 aan den landkommandeur der Duitsche-Orde te Aldenbiessen en te voren aan adelijke Heeren (1). De bezittingen der proostdij te Beek bepaalden zich uitsluitend tot

eenige heerlijke rechten, cijnsen en gronden.

_ Schinmorta, nu Schimmert, komt niet voor in de sltéinait ven van Gerberga, maar was in 847 een dorp, waar de abdij van Reims inkomsten bezat. De proostdij van Meerssen bezat er in latere dagen eene hoeve met verscheidene bunders land. De kerk was eene filiaal van Meerssen, en de proost genoot er de tiende, benoemde den pastoor en moest de kerk onderhouden. |

Lüta of Lith, in Noordbraband, was eene plaats, die in beide docu- menten, in het polypticum des jaars 847 en in de schenkingsbrieven van Gerberga voorkomt. Dit dorp wordt doorgaans Lithoiïjen, (Lith en Oiïjen) of Litta minor genoemd, om het te onderscheïiden van Groot-Lith, hetwelk een eigendom was der domkerk van Luik en in de. buurt lag. Over de lotgevallen van dit dorp raadplege men de geschiedenis van het bisdom ’s Hertogenbosch door Schutjes, die menige bizonderheid vermeldt (2). De parochiekerk was toegewijd aan den H. Remigius ; het patronaat behoorde sedert 1147 aan de abdij van Reïms en werd bij akte van 11 Mei 1612 aan de abdij van Berne door den aartsbisschop van Reims, als commenditaire-abt, overgedragen. De Heerlijkheid was reeds den 22 Nov. te voren aan J Le van Dadenborgh, tegelijk met de tiende verkocht. |

‘AY Heonnes, Codex Diplom. ord. theuton. II, p - Schutjes. Het Bisdom ‘s Hertogenbosch IV. : 00.

ER

Hertra of Herten is niet het dorp Herten in de Belgische provincie Limburg, zooals De Ram in zijn opstel over Meerssen beweert, maar Herten aan de Maas bij Roermond, waar de proostdij van Meerssen, in latero tijden, vele goederen en inkomsten bezat, die zij in 1222 aan de abdij van O. L. Vrouw-Murster te Roermond heeft verkocht.

Angledura en Retinis zijn twee dorpen in de buurt van Luik. Zij komen voor op het polypticum des jaars 847 en behooren dus tot de oorspronkelijke bezittingen van de abdij van St. Remigius te Reims. Wijlen de Heer Grandgagnage was van gevoelen, dat men niet met zekerheid kon zeggen of Angleur en Retine bij Luik overeenstemden met de plaatsen Angledura en Retinis (1), maar de Heer Charles Piot verzekert, dat daaraan geen twijfel is, daar de proostdij van Meerssen tot op het einde der vorige eeuw te Angleur in bezit is gebloven der Heerlijke rechten (£).

Dit zijn de voornaamste bezittingen der proostdij van Meerssen, welke in de oudste diplomen besproken worden. Na verloop van tijd kwamen evenwel veranderingen in dezen toestand ; enkelen dezer hebben wij zoo even vermeld, hier zij gezegd dat Limmel, hetwelk civiel onder Meerssen bleef, kerkeliik in betrekking tot de abdij Sus- teren stond, welker abdis aldaar de tiende trok en den pastoor be- noemde. Vailkenburg, vroeger een gehucht van Schin-op-Geul, werd 200 als wij hierboven hebben verhaald, in 1281 daarvan gescheiden en bleef met Meerssen in geene betrekking meer. Ulestraten en Schim- mert waren in de middeleeuwen afhankelijke kapellen van Meerssen. Die van Ulestraten werd zelf in 1580 door den bisschop van Roermond bij de kerx van Meerssen ingelijfd (3). Later in 1804 werd zij daarvan gescheiden en in 1834 tot onafhankelijke parochie verheven. De kerk van Bunde voerde nog in 1558 den titel van capella vel appendix der kerk van Meerssen en de pastoor droeg den naam van vicarius perpetuus, maar in 1613, tijdstip der vereeniging van het beneficie van Ste Agnes met de pastorie, voerde de pastoor den titel van paro-

(1) Grandgagnage, Mémoire sur l'origine des noms de lieux du Pays de Liége,

. 105. (2) Piot, Mémoire sur les Pagi de la Belgique, p. 126.

(3) De ovrspronkelijke kapel van Ulestraten lag te Berchem, bij Vlieck, aan den put en werd in 1558 bediend door den rector Dirk Loeff en in 1567 door Heer Joannes Heppen. Deze kapel werd in het begin dezer eeuw afgebroken en door de tegen- woprdige kerk van Ulestraten vervangen, die den 27 Juli 1806 werd ingezegend.

es A0

chus. In 1558 droeg ook de kerk van Amby, een gehucht van Meerssen, : den naam van capella en die van Schimmert dien van appendix (1).

Het dorp Houthem, ook eene buurt van Meerssen, onderging het- zelfde lot. Ten tijde van den H. Gerlach, die omtrent het midden der XIIS eeuw leefde, bestond er in dit dorp nog geene kerk en de bewoners woonden de heiïlige diensten te Meerssen bij. De geschied- scbrijver van dezen Heilige, een tijdgenoot, verhaalt dat Gerlach aanvankelijk onder de leïiding der Benedictijnen van Meerssen en later onder die der Augustijnen van Kloosterrade stond ; van een pastoor of kapelaan te Houthem is geen spraak. Wat meer is, hij verklaart uitdrukkelijk, dat wanneer Gerlach van den Bisschop van Luik verlof kreeg om mis te laten lezen in zijne cel, de geestelijken van Meerssen daarover klaagden, voorgevende dat het verboden was mis te lezen buiten de parochiekerk (2). Houthem maakte toen bijgevolg nog deel uit der parochie Meerssen.

Eenige jaren later evenwel vinden wi te Houthem reeds een kerkije. De bul van Paus Lucius III, gegeven in het jaar 1182, ter bevestiging der eigendommen der proostdij, noemt Houthem eene villa cum ca- pella, een dorp met eene kapel (3). Deze kapel wordt ook nog ver- meld in eene akte des jaars 1195, gegeven door Adolf van Altena, aartsbisschop van Keulen. Gedurende de geneele middeleeuwen bleef de betrekking tusschen Meerssen en Houthem dezelfde. De kapel van Houthem werd in 1567 nog bestuurd door een vicarius perpetuus.en droeg den naam van ,appendix de Meerssen (4).

Het hoofddoel waarom Gerberga ‘zulk eene groote schenking aan de monniken van Reims aanbood, was op de eerste plaats, om de gunst van den grooten Heilige en Voorspreker der Christenen, Re- migius, deelachtig te worden en verder om Gods genade te verwerven voor de zielerust van wijlen haren echtgenoot Giselbert en diens ouders Raginer en Aberada. Zij wil dat het stift van Reims, als zijnde het hoofd van Frankrijk, door vele geschenken verrijkt worde en dat de monniken ten allen tijde ijverig bidden voor haar en haren overleden echtgenoot.

(1) Analectes pour servir à l'hist. ecclésiastique de la en I, p: 190. (2) Vita St. Gerlaci, cap. XII. &os. 1

(3) Publ. etc. du Limb. I p. 138. sn et

(4) Analectes pour l'hist. eccl. de la Belgique I p. 192.

929

De schenking werd goedgekeurd en geschiedde in bijwezen van Gerard, bisschop van Toul, Graaf Emmo of Immo van Chevremont, Ansfried graaf van Leuven en stichter der abdij Thorn bij Roermond, Graaf Isaac van Kamerijk, Wibert, stichter der abdij van Gembloux, _ in Brabant en verscheidene anderen. De plaats waar de koningin met haar hof vergaderde en de akte geteekend werd, was de: ,, villa Hacta, in comitatu de Mosaugo ”. Men is het niet eens over de schrijfwijs van dit woord, dat in het handschrift onduidelijk schijnt geweest te zijn ; er zijn afschriften die hebben Hacta. anderen Harta en weer anderen Surta. De lezing Harta, die wij bij den Brabantschen Chronïjkschrijver De Dynter aantreffen, schijnt het best met de waarheid overeen te stemmen; eigenlijk schint hier bedoeld te wezen de villa Hertra of Herten, waarvan in de akte zelve is gewag gemaakt, zoo dat Gerberga ook de villa weg schonk, waar zij het charter liet opstellen (1).

De stichting van Gerberga werd den 29 Nov. 986 door den Roomschen koning Otto (2) en den 26 April 1044 door den Roomschen koning Hendrik II bovestigd (3). Eindelijk keurde Paus Calixtus, in 1118, de bezittingen der abdij van Reims goed en noemt daarbij : , In epis- copatu Leodiensi allodium Mersene cum ecclesiis et omnibus ad allo- dium pertinentibus. Item in eo ZLiffam cum ecclesia et omnibus que ad allodium pertinent (4).

S IT. AFSCHAFFING VAN HET WERELDLIK KAPITTEL. DE MONNIKEN VAN REIMS NEMEN HUNNEN INTREK IN DE KONINKLIJKE RESIDENTIE EN VESTIGEN ER EENE PROOSTDIJ HUNNER ORDE. VERDERE